Pirogues et Pagaies


Boekennieuws
Tijdens het werk in de bibliotheek kan een boek wel eens de aandacht trekken. Telkens zetten we een boek uit de Tolerant-bibliotheek in de schijnwerpers. Het moet tonen hoe rijk de verzameling is.

Een boek dat snel opvalt door zijn vele en mooie tekeningen van alle mogelijke exotische en historische kleine vaartuigen.

Jacques BIDAULT, Pirogues et Pagaies, Parijs, 1945. (3BID842)

Ik heb er alleszins al een aantal foto’s bij gestoken om een beeld te geven van wat dit boek zoal in petto heeft. Meer verduidelijking volgt verder in de uiteenzetting. Er was namelijk een tijd dat buitensport (waaronder de watersport), antropologie, doe-het-zelven en reisjournalistiek elkaar vlotjes overlapten. Vandaag stappen we de sportsupermarkt binnen om alle benodigdheden voor onze buitenactiviteiten te vinden. Zin in boemerang werpen, vliegvissen, diepsneeuwskieën, lichtgewichtkamperen, deltavliegen of wildwaterkanoën? Neem een winkelkarretje, loop naar de juist gang en bedien jezelf. Watersportwinkels en –beurzen, we kennen ze allemaal.

Buitensport is een luxe: mensen met een kantoorbaan en voldoende vrije tijd, voldoende middelen en een wat romantische kijk op de natuur worden er door aangetrokken. Dat zijn er nu heel wat meer dan honderd jaar geleden.

Een van de eerste moderne watersporters was ongetwijfeld de vroeg-gepensioneerde Schotse militair John Mc Gregor (1825-1892). Hij voldeed grotendeels aan de boven beschreven kenmerken. Door een ongeval kon hij zich niet verder bekwamen als scherpschutter en wierp zich vervolgens enthousiast op de watersport. Tijdens een lange reis door de VS en Canada in 1859 raakte hij gefascineerd door de kleine vaartuigjes die hij daar op vele plaatsen aantrof: kano’s. Sportsupermarkten waren er toen nog niet, dus bouwde hij voor zichzelf een eigen kano-ontwerp, een soort kruising tussen een eskimokayak en een Ojibwaikano en doopte het scheepje “Rob Roy”, nog steeds te bewonderen in het Greenwich Maritime Museum. Zijn tochten met Rob Roy waren echte expedities: de Baltische zeekusten, de Nijl, de Middellandse Zee. De boeken over deze reizen vonden een gretig leespubliek, vooral mensen met geld , vrije tijd en… Onvermijdelijk gingen enkelen onder hen hetzelfde pad op: zelf een eigen bootje bouwen en het water op. Vele van deze vroege watersporters konden echter wel wat instructie en inspiratie gebruiken. Vanaf het begin van de twintigste eeuw neemt de uitgave van het aantal zelfbouwhandleidingen steeds meer toe. Parallel daarmee groeit ook de belangstelling voor het zelf maken van tenten, veldbedden, kampeervuurtjes en dergelijke, die boekjes kwamen ook op de markt. Om een wat origineler bootje te kunnen bezitten was er vooral ook nood aan inspiratie. Die kon gevonden worden in de toenmalige koloniale gebieden waar nog heel wat “inboorlingen” rondvoeren in allerlei exotische en “primitieve” vaartuigjes. Niet alle liefhebbers konden immers zoals MC Gregor een half jaar op een ander continent rondlopen. Boeken daarover konden dus zeker de vroege watersporter interesseren.

Dat punt werd onder andere bereikt met het boek van Jacques BidaultPirogues et pagaies”, prauwen en peddels. Bidault doorkruist de hele wereld en de hele geschiedenis om alle soorten vaartuigen te beschrijven en te tekenen. De titelpagina vermeldt trots de “300 tekeningen van de auteur” en de 56 foto’s die in het boek werden opgenomen. Hij beschrijft de oudste afbeeldingen (door hem overgetekend) van vaartuigen uit Zweden, Griekenland, Zwitserland, Amerika en Frankrijk en tekent dan ook zelf een chronologische ontwikkeling van die oude vaartuigen. Vanaf p. 62 volgt de beschrijving van de hedendaagse “primitieve” vaartuigen, de hele koloniale wereld van toen wordt overlopen. Voor elk scheepje worden technische details getekend en beschreven. Hoe kano’s gebouwd werden met berkenbast, welke vlerksystemen er in de Stille Oceaan gebruikt werden en waarom, hoe er met een krabschaar zeil gezeild wordt, wat het systeem van de dubbele mast precies is, welke soorten catamarans er gebouwd worden, hoe planken tot een romp worden genaaid…. Zoals de titel belooft komen ook de peddels ruimschoots aan bod met tal van gedetailleerde tekeningen. Zelfs de hoosvaten worden getoond en besproken. Het boek besluit vreemd genoeg met de bouw van allerlei “primitieve” vaartuigjes die in vele varianten en ook in steeds meer nieuwe materialen in Europese landen werden gebouwd. Al in 1861 worden in Beieren “Engländer” gebouwd naar het voorbeeld van Mc Gregors Rob Roy. In 1905 bouwt Alfred Henrich de eerste vouwkayak die in Duitsland zo populair wordt in de twintigste eeuw : een houten raamwerk met een rubberfolie overtrokken. Het concept werd in de DDR tot in 1989 in serie gebouwd, toen we in West-Europa al langer bezig waren met polyester, epoxy en kevlar. Tenslotte geeft Bidault nog een overzicht van alle mogelijke extreme prestaties met zelfgebouwde kleine vaartuigen. Hoe de Oostenrijker Theodore Heim in 1925 vanuit Triëste de Middellandse Zee oversteekt met een zeilkano en “kapitein” Romer drie jaar later vanuit Lissabon met een gelijkaardig vaartuigje Haïti kon bereiken! Nog fantastischer: zeilkanoër Fritz Englen die in 1932 vertrok uit Bremen om zijn tocht te eindigen in Melanesië! Een mengeling van (extreme) watersport, exotisme, antropologie en reisjournalistiek en handigheid.

Die vroege watersport kende niet alleen extreme prestaties en exotische bestemmingen. De Schotse auteur Robert Louis Stevenson, vooral bekend geworden door zijn in 1883 gepubliceerde piratenroman “Treasure Island” (Schatteneilend!), vertelt in zijn allereerste boek “An Inland Voyage” (1878) hoe hij zijn zelf gebouwde zeilkano in Antwerpen te water laat met behulp van enkele dokwerkers. Even later zeilt hij met de opkomende vloed de Schelde op richting Rupelmonde. Het waaide toen stevig volgens hem. “Hier en daar was er een lieflijk dorp tussen de bomen, met een lawaaierige scheepswerf (nvda: Burcht, Hoboken, Hemiksem, Schelle, Niel), hier en daar een villa te midden van een gazon. De wind hielp ons een heel eind de Schelde op (nvda: aan de wind zeilend) en we voeren tamelijk ruim toen we de steenbakkerijen van Boom in zicht begonnen te krijgen.” U leest het goed: een van de allereerste moderne zeilkanotochten in de wereld, ging voorbij de plek waar nu de CNR-loods staat. R. L. Stevenson was trouwens goed op weg naar de plek waar in 1904 een 2500 jaar oude prauw werd opgegraven. Zesentwintig jaar nadat Stevenson daar in de buurt met zijn moderne zeilkano voorbijvoer werd in Mechelen, een twintigtal km stroomopwaarts van Boom de 8.40 m lange kano van Nekkerspoel gevonden. Je kan hem bewonderen in het Stedelijk Museum Brusselpoort te Mechelen uiteraard. Nu weet u meteen wat de foto in het begin van deze uiteenzetting voorstelt, de oude kano lag toen nog in het Brusselse Museum voor Kunst en Geschiedenis. Overigens werden zes jaar later (1910) vlakbij Stevensons Antwerpse vertrekplaats, de twee grote (ongeveer 10 m lange) kano’s van Oosterweel opgegraven, volgens J. Van Beylen misschien wel de oudste binnenvaarders van West-Europa, want daterend uit de Romeinse periode, en waarschijnlijk voorzien van luiken om de lading af te dekken (…).

Wanneer je dus nog eens een blik werpt op Schelde en Rupel vanaf de Tolerantsteiger, gedenk dan dat oude kano’s, waar Bidault over schreef, hier ooit voorbijvoeren en vooral dat dé auteur van hét archetypische piratenverhaal bij uitstek, waarop zowat alle latere piratenverhalen op geïnspireerd zijn, hier 135 jaar geleden voorbijvoer in een zeilkano met belegde schoot, twijfelend, wegens de harde wind, of hij nu een pijp zou opsteken of niet (dixit R. L. Stevenson in “Inland voyage”). Er is dus toch nog één belangrijke plaats in verband met dit nautische werelderfgoed van oude en moderne kleine vaartuigen, die Jacques Bidault denkelijk nooit bezocht had…

Tot slot: in 1946 bracht Jacques Bidault nog twee boeken op de markt: “L’ homme et la tente” en “Pour construire soi même sa tente”.